Logo Monumententoezicht Logo Erm 0toezichtsrapportage

Intrekken van een omgevingsvergunning

Het bevoegde gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken. De wetgever heeft bij deze intrekkingsbevoegdheid een onderscheid gemaakt tussen reguliere intrekking (artikel 5.39 en 5.41 Ow) en intrekking als sanctie (artikel 5.40 en 18.10 Ow).

Artikel 5.39 Ow is de basis voor de dwingende intrekkingsgronden. Het bevoegd gezag is verplicht de voorschriften van een vergunning te wijzigen of de vergunning in te trekken, als wordt voldaan aan de daar vermelde criteria. Een intrekking is bijvoorbeeld mogelijk omdat een vergunning strijdig is met de waterschapsverordening of de omgevingsverordening. Op basis van artikel 8.97 eerste lid Bkl (Besluit kwaliteit leefomgeving) bestaat discretionaire bevoegdheid tot intrekking van de vergunning voor de omgevingsplanactiviteit en/of rijksmonumentenactiviteit, niet voor de bouwactiviteit (tweede lid). Maar het eerste lid geldt alleen als niet kan worden volstaan met wijziging van de vergunning (derde lid).

Op grond van artikel 5.40 aanhef en onder a. en 18.10 Ow kan het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning of ontheffing te verlenen, de vergunning of ontheffing wijzigen, of geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

  • de vergunning of ontheffing is verleend als gevolg van een onjuiste of onvolledige opgave;
  • niet is/wordt gehandeld overeenkomstig de vergunning of ontheffing;
  • de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning of ontheffing zijn verbonden niet worden nageleefd;
  • de algemene regels die gelden voor de houder van de vergunning of ontheffing – zoals het Besluit bouwwerken leefomgeving, het omgevingsplan of een verordening – niet worden nageleefd;
  • het gaat om het wegnemen of beperken van gevaar, zoals bedoeld in artikel 3, zevende lid van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob), zoals bedoeld in artikel 5.31 eerste lid Ow;
  • gedurende een jaar (of in de vergunning vermelde termijn) geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

Het bevoegd gezag mag pas tot intrekking overgaan, nadat het de betrokkene gelegenheid heeft gegeven zijn handelen alsnog in overeenstemming te brengen met de vergunning, binnen een daartoe te bepalen termijn. Wanneer het bouwwerk al geheel is voltooid, heeft intrekking uiteraard geen zin meer. Als het voltooide bouwwerk in strijd is met de verleende vergunning, dan kan met inachtneming van het handhavingsbeleid een beschikking volgen, die voorschrijft dat strijdigheden worden opgeheven. Zie Handhavingsbeleid.